
Jurisprudentie
AN8363
Datum uitspraak2003-11-19
Datum gepubliceerd2003-11-19
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302493/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-19
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302493/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 26 april 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dongeradeel (hierna: het college), voorzover thans van belang, geweigerd om voor het perceel [locatie], kadastraal bekend gemeente Ee, sectie […], nummer […] (hierna: het perceel) ten behoeve van het door appellant ingediende bouwplan toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid, neergelegd in artikel 4, vijfde lid, van de voorschriften behorende bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Oost Dongeradeel”.
Bij besluit van 8 februari 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 maart 2003, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 mei 2003.
Uitspraak
200302493/1.
Datum uitspraak: 19 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 7 maart 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Dongeradeel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dongeradeel (hierna: het college), voorzover thans van belang, geweigerd om voor het perceel [locatie], kadastraal bekend gemeente Ee, sectie […], nummer […] (hierna: het perceel) ten behoeve van het door appellant ingediende bouwplan toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid, neergelegd in artikel 4, vijfde lid, van de voorschriften behorende bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Oost Dongeradeel”.
Bij besluit van 8 februari 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 maart 2003, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 mei 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 24 juni 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2003, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door D. Keegstra en W. de Vries, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Vast staat dat de thans op het perceel gelegen stalling 15 m lang en 12 m breed is en op 1 april 1986 is vergund met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die wet luidde tot 3 april 2000. Het onderhavige bouwplan ziet op het vergroten van deze stalling tot een lengte van 40 m en een breedte van 12 m.
2.2. Ingevolge het geldende bestemmingsplan “Buitengebied, gemeente Oostdongeradeel” rust op het perceel de bestemming “Agrarische doeleinden”.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder b, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn zodanig aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor agrarische bedrijven en – onverminderd het in lid 2 sub d bepaalde – intensieve veehouderijen met daarbij behorende bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, bijgebouwen, andere bouwwerken, andere werken en erven.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften mogen de gebouwen op de in het eerste lid omschreven gronden uitsluitend binnen één denkbeeldige rechthoek van 1 ha worden opgericht, waarbij deze rechthoek dient te zijn gelegen binnen het op de kaart aangegeven bebouwingsvlak en de lengte van de langste zijde niet meer dan 150 m mag bedragen.
Ingevolge artikel 4, vijfde lid, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd, op grond van artikel 11 van de WRO, het plan zodanig te wijzigen dat, ten behoeve van de vestiging van nieuwe agrarische bedrijven en/of verplaatsing van bestaande agrarische bedrijven, nieuwe bebouwingsvlakken op de kaart worden aangewezen, met inachtneming van, voorzover hier van belang, de volgende regels:
a. (…)
b. (…)
c. de wijzigingsbevoegdheid kan uitsluitend worden toegepast indien voor het betreffende agrarisch bedrijf geen mogelijkheden aanwezig zijn om – eventueel door overname van een ander bestaand agrarisch bedrijf – zich binnen op de kaart aangegeven bebouwingsvlakken tot een rendabel bedrijf te ontwikkelen of zich op een bepaalde bedrijfstak toe te leggen.
d. ter beoordeling van het sub c bepaalde, alsmede ter advisering inzake de landschappelijke inpassing van het betreffende agrarisch bedrijf, winnen burgemeester en wethouders – alvorens de wijzigingsbevoegdheid toe te passen – advies in van de hoofdingenieur-directeur van de Landinrichting, Grond- en Bosbeheer in Friesland.
2.3. Tussen partijen is niet in geschil en de Afdeling stelt dat ook vast dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan “Buitengebied, gemeente Oostdongeradeel”, nu onderhavig perceel geen bebouwingsvlak kent.
2.4. Het college heeft aan de weigering om een nieuw bouwblok aan te wijzen ten grondslag gelegd dat het bouwplan uit planologisch oogpunt niet gewenst is. Het maakt een onaanvaardbare inbreuk op het open landschap en is niet te verenigen met de in de directe omgeving bestaande en – in het structuurplan “Dongeradeel 2025” - voorziene uitbreiding van woonbebouwing.
2.4.1. Appellant heeft zijn in beroep aangevoerde gronden herhaald. De rechtbank heeft echter op goede gronden overwogen dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen. De door appellant genoemde mogelijke nieuwe ontwikkelingen omtrent de dorpsuitbreiding van de kern Ee, los van het feit dat zij dateren van na het nemen van de beslissing op bezwaar, leiden niet tot een ander oordeel.
De grief dat de rechtbank heeft miskend dat bij de beslissing op bezwaar ten onrechte de suggestie wordt gewekt dat de bedrijfsactiviteiten slechts zeer kleinschalig zijn en dus (nog) geen sprake is van een volledig agrarisch bedrijf, kan, wat daar ook van zij, reeds om het vorenstaande niet leiden tot het door appellant gewenste resultaat.
Verder faalt de grief dat de afweging omtrent de planologische inpasbaarheid van de stalling door de gemeenteraad zou moeten worden gemaakt, reeds omdat de gemeenteraad zich - bij de vaststelling van het bestemmingsplan - onderhavige wijzigingsbevoegdheid niet zelf heeft voorbehouden en zij daar ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WRO destijds wel de mogelijkheid toe had.
2.5. Gelet op het bovenstaande is het hoger beroep ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2003
53-406.